Meest voorkomende bijwerkingen

In de eerste weken dat u een hiv-remmer gebruikt, is er een grotere kans dat u last hebt van een bijwerking. Vaak wordt een bijwerking na een aantal weken minder. Als u iets merkt waarvan u denkt dat het een bijwerking kan zijn van uw hiv-remmers, is het heel belangrijk om dit te bespreken met uw hiv-consulent, internist en/of plusapotheker. Wellicht is er iets aan te doen om de bijwerking tegen te gaan. En een bijwerking kan een reden zijn om over te stappen op andere hiv-remmers. Acht op de tien mensen met hiv geven aan dat ze niet overstappen op het moment dat ze een beetje last hebben van bijwerkingen. De meesten moeten dus behoorlijk veel last hebben van een bijwerking, voordat ze overstappen.

De twee soorten bijwerkingen waar twee tot drie van de tien mensen met hiv last van hebben zijn:

Bijna een op de tien heeft last van een hoog cholesterolgehalte. Dit blijkt dan uit het bloedonderzoek in het ziekenhuis. Een te hoog cholesterolgehalte vergroot het risico op hart- en vaatziekten. 

Vetverplaatsing
Dit wordt ook wel lipodystrofie of lipoatrofie genoemd. Waarschijnlijk is vetverplaatsing de bijwerking die door mensen met hiv het meest wordt gevreesd. In de bijsluiter van elke hiv-remmer is het risico op vetverplaatsing verplicht opgenomen. Als u nu start of overstapt op andere hiv-remmers, krijgt u medicijnen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk vetverplaatsing veroorzaken alleen voorgeschreven als het echt niet anders kan. Deze bijwerking komt nogal eens voor bij Combivir, Retrovir, Trizivir en Videx. Bij andere hiv-remmers komt deze bijwerking slechts heel zeldzaam voor.

Bij vetverplaatsing krijgt u één of soms meer van de volgende verschijnselen: ingevallen wangen; dunne of juist dikke armen, benen, borsten en/of buik; een vetbult in uw nek. De andere bijwerkingen van hiv-medicijnen die vaak voorkomen, verdwijnen op het moment dat u overstapt op een ander hiv-medicijn. Maar als iemand eenmaal vetverplaatsing heeft, komt het vet meestal niet (volledig) meer terug.